Haalbaarheidsonderzoeken voor jouw paardenproject

Bij het realiseren of uitbreiden van een paardenhouderij komt heel wat kijken. Dit betekent dat er verschillende onderzoeken nodig kunnen zijn voordat je een vergunning krijgt. Welke precies nodig zijn, hangt af van de locatie, de omvang en de regels van jouw gemeente. In deze blog zetten we de meest voorkomende onderzoeken op een rij.

 

image

Quickscan Flora en Fauna

Een Quickscan Flora en Fauna is in Nederland verplicht bij bouw, verbouwing, sloop en andere ingrepen in de natuur. Dit onderzoek beoordeelt of beschermde planten- en diersoorten aanwezig zijn en of het project mogelijk schadelijke effecten op hun leefomgeving heeft. Daarnaast wordt gekeken naar de impact op Natura 2000-gebieden, die extra bescherming genieten.

Een quickscan is onder andere vereist bij:

  • De bouw of sloop van gebouwen.
  • Het kappen of snoeien van bomen.
  • Het aanleggen van een buitenbak of paddock

Omdat deze lijst niet volledig is, moet per project worden beoordeeld of het invloed kan hebben op beschermde soorten.

 

Ammoniak onderzoek

Hoewel paardenhouderijen minder ammoniak uitstoten dan intensieve veehouderijen, kunnen ammoniakemissies nog steeds een rol spelen bij vergunningen, vooral als de locatie in de buurt van een Natura 2000-gebied ligt.

Voor paardenhouderijen geldt dat er geen specifieke emissiegrenswaarde voor ammoniak is opgenomen. Bij het oprichten en/of uitbreiden van paardenhouderijen is het belangrijk om te onderzoeken of je in de 250-meter bufferzone ligt. Deze geldt voor het beschermen van natuurgebieden. In zo’n gebied zijn maar zeer beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

image

Archeologisch onderzoek

Onder de Omgevingswet zijn gemeenten verantwoordelijk voor het integreren van cultuurhistorische en archeologische waarden in hun omgevingsplannen. Dit houdt in dat bij iedere ruimtelijke ontwikkeling waarbij graaf, egalisatie en/of ophoog werkzaamheden worden gedaan, zorgvuldig rekening moet worden gehouden met zowel bekende als te verwachten archeologische monumenten en vondsten.

Iedere gemeente heeft een archeologische beleidskaart. In het omgevingsplan zijn regels opgenomen die bepalen wanneer en onder welke omstandigheden archeologisch onderzoek vereist is. Hiervoor is altijd de dubbelbestemming/dubbelfunctie 'Waarde - Archeologie' opgenomen, deze bepaalt of en wanneer je archeologisch onderzoek moet uitvoeren.

Een archeologisch onderzoek bestaat uit verschillende stappen en fases:

1.     Historisch bureauonderzoek

2.     Veldonderzoek d.m.v. proefboringen

Als hieruit blijkt dat er geen waarden worden geschaad, stopt het archeologisch onderzoek. Mocht blijken dat er een hoge verwachting is, dan volgen de volgende stappen:

3.     Programma van Eisen (PvE) – Opgesteld door het onderzoeksbureau en goedgekeurd door de gemeente. Hierin staat hoe het proefsleuvenonderzoek wordt uitgevoerd.

4.     Proefsleuvenonderzoek – Hierbij worden sleuven gegraven van gemiddeld 20 x 4 meter om te bepalen of er waardevolle archeologische resten in de bodem zitten.

Worden er vondsten gedaan of resten aangetroffen, dan volgt:

5. Advies over behoud in situ of opgraven – In overleg met de gemeente en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

6. Documentatie – De aangetroffen vondsten worden geregistreerd en beoordeeld.

Er zijn vervolgens twee opties:

  • Behoud in situ – De resten blijven in de bodem en worden beschermd.
  • Opgravingen – De vondsten worden gedocumenteerd en opgegraven.

 

Bodem- en grondwateronderzoek

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het essentieel om te onderzoeken of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik en of er geen sprake is van verontreiniging. De bodemkwaliteit moet passen bij de bestemming en mag geen risico’s opleveren voor de gebruikers. Daarnaast moet worden voorkomen dat de bodemkwaliteit verslechtert door activiteiten zoals grondverzet of ophoging. Dit principe is vastgelegd in de Omgevingswet en wordt verder gespecificeerd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Afhankelijk van de aard van het project en de locatie kan een bodemonderzoek verplicht zijn. Dit is bijvoorbeeld nodig bij bouwactiviteiten op vervuilde of bodemgevoelige locaties, maar ook als je gaat graven of grond gaat verplaatsen. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het aanleveren van een bodemonderzoek bij de aanvraag van een vergunning of melding.

Voor grondverzet gelden de volgende regels:

  • Minder dan 25 m³: geen verplichting.
  • 25 - 50 m³: meldingsplichtig, mogelijk bodemonderzoek vereist.
  • Meer dan 50 m³: vergunningplichtig, bodemonderzoek verplicht.

Bij bodemverontreiniging moet een aanvullend onderzoek uitwijzen of sanering nodig is.

image

Watertoets

Een watertoets is verplicht bij bouwprojecten die invloed hebben op de waterhuishouding. Bijvoorbeeld wanneer een bouwproject verharding toevoegt, zoals bebouwing of bestrating. In Nederland geldt de verplichting om hemelwater op eigen terrein te infiltreren. Dit betekent dat regenwater niet zomaar mag worden afgevoerd naar gemeentelijke sloten of beken, maar de bodem in moet zakken om overbelasting van het watersysteem te voorkomen.

Dit onderzoek beoordeelt:

  • Of het hemelwater op eigen terrein kan worden geïnfiltreerd.
  • Of het project geen risico’s oplevert voor wateroverlast of verdroging.
  • Of aanvullende infiltratievoorzieningen, zoals wadi’s of infiltratiekratten, nodig zijn.

Het waterschap beoordeelt de plannen en kan aanvullende eisen stellen.

 

Akoestisch onderzoek (geluidsonderzoek)

Doorloop je een BOPA-procedure door of een wijziging van het omgevingsplan, dan is het aspect geluid een vast onderdeel dat moet worden onderzocht. Bij een reguliere procedure komt dit vrijwel nooit voor, tenzij er een koppeling is met een milieuvergunning, oftewel een milieubelastende activiteit.

Een geluidsonderzoek werkt altijd twee richtingen op:

1.     Hoeveel geluid projecteert jouw plan of project op de omgeving?

2.     Wordt er in jouw plan een geluidsgevoelig object, zoals een woning of woonruimte, gecreëerd?

Er zijn twee typen akoestisch onderzoek:

  • Wegverkeerslawaai – Onderzoek naar de invloed van omliggende wegen en spoorwegen.
  • Industrielawaai – Onderzoek naar geluidsoverlast van omliggende bedrijvigheid.

Voor paardenhouderijen gelden geen vaste landelijke geluidsnormen, maar gemeenten hanteren in veel gevallen een maximale afstand van 30 meter voor de beoordeling van het geluid afkomstig van de paardenhouderij zelf.

image

Geurhinder en de Omgevingswet

Voor paardenhouderijen gelden geen vaste geuremissiefactoren zoals bij intensieve veehouderijen. In plaats daarvan wordt geurhinder beoordeeld op basis van vaste afstanden:

  • 25 meter van een emissiepunt (stal) tot een bedrijfswoning van een ander agrarisch bedrijf
  • 50 meter van een emissiepunt (stal) tot een woning in het buitengebied
  • 100 meter van een emissiepunt (stal) tot een woning in de bebouwde kom

Bovenstaande afstanden gelden voor nieuwe situaties. Mocht het zo zijn dat in een bestaande situatie de afstand kleiner is, dan mag deze enkel aangehouden worden als er sprake is van een vergunde situatie en het aantal dieren niet verder toeneemt.

Deze afstanden gelden voor bedrijfsmatige paardenhouderijen met een agrarische of bedrijfsbestemming. Voor paarden aan huis tot een maximum van vier gelden deze regels niet. Voor meer paarden aan huis gelden in principe dezelfde regels, maar op basis van jurisprudentie kan daar met maatwerk van afgeweken worden.  

Ook bij de aanleg van een mestopslag gelden strikte regels:

  • Mestopslag groter dan 3 m³ wordt als emissiepunt gezien en moet dezelfde afstandsnormen aanhouden als een stal.
  • Bij een mesthoop kleiner dan 3 m³, of als de mest binnen twee weken wordt afgevoerd, gelden uitzonderingen.

Gemeenten mogen deze regels aanpassen en er is dus meer ruimte voor lokaal maatwerk. Dit betekent dat belanghebbenden en omwonenden meer inspraak krijgen in hoe geurhinder wordt gereguleerd.

Om toekomstige beperkingen te voorkomen, mogen er geen nieuwe geurgevoelige objecten, zoals woningen, te dicht bij een paardenhouderij worden gebouwd. Meer lezen over dit onderwerp? Lees dan ook ons artikel over 'Paarden en Geurhinder'.

 

Luchtkwaliteitsonderzoek

De Omgevingswet stelt geen specifieke luchtkwaliteitseisen aan bedrijven of woningen, maar bevat Europese richtlijnen en uitzonderingen. Voor ontwikkelingen in het buitengebied is vooral de hoeveelheid stikstofdioxide (NO₂) en fijnstof (PM₁₀ en PM₂.₅) van belang. Wanneer er een BOPA-procedure of wijziging van het omgevingsplan wordt doorlopen is dit een vast onderdeel wat getoetst moet worden. Wanneer er een gevoelige functie zoals een woning of groomverblijf wordt toegevoegd moet aangetoond worden dat sprake is van een aanvaardbare luchtkwaliteit.

 

Verkeersonderzoek

Gemeenten willen weten wat de invloed van een hippisch project is op het verkeer en parkeren. Omdat veel ambtenaren alleen maneges als referentie kennen, wordt vaak uitgegaan van een hoge parkeervraag. Bij elk project moet daarom inzichtelijk worden gemaakt:

  • Welke bedrijfsactiviteiten plaatsvinden.
  • Hoeveel verkeersbewegingen dit genereert.
  • Of alle benodigde parkeerplaatsen voor personenauto’s en vrachtwagens op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd.
  • Vanaf 1 januari 2025 geldt er een extra duurzaamheidsregel: bij minstens 20 parkeerplaatsen is minimaal één laadpaal verplicht.
image

Landschappelijk en esthetisch onderzoek

Bij nieuwbouw of grote wijzigingen in het landschap kan een landschappelijk en esthetisch onderzoek verplicht zijn. Dit onderzoek beoordeelt de visuele impact van een project en of het past binnen de omgeving. Gemeenten en provincies kunnen aanvullende eisen stellen op basis van landschapsplannen. Hier lees je meer over deze biodiversiteit op een paardenhouderij.

 

Milieu Effectrapportage (MER)

Een MER kan verplicht zijn bij projecten met significante milieueffecten, zoals grote woningbouwplannen of infrastructuurprojecten. Voor paardenhouderijen geldt dat een MER verplicht is bij meer dan 100 paarden.

Zit je in een grijs gebied van wel of geen MER-plicht, dan bestaat er de vormvrije MER. Deze is gebruikelijk wanneer een project niet direct onder de wettelijke MER-plicht valt, maar wel beoordeeld moet worden op mogelijke significante milieueffecten. Dit gebeurt op basis van een MER-beoordeling, waarbij onder andere wordt gekeken naar:

  • De omvang van het project
  • De gevoeligheid van de omgeving
  • De mogelijke belasting voor natuur, water, lucht en geluid

 

Aanvullende onderzoeken

Bovenstaande onderzoeken zijn de meest voorkomende bij een paardenproject, maar per locatie en gemeente zijn er verschillen. Wil je weten welke onderzoeken relevant zijn voor jouw project? Laat je vooraf goed informeren, zodat je niet voor verrassingen komt te staan!

Twijfel je over welke onderzoeken voor jouw project nodig zijn? Neem gerust contact met ons op, dan kijken we samen wat in jouw situatie vereist is.

Heb je nog vragen? Ik sta graag voor je klaar.

Feije Smies - van Eijndhoven

Feije Smies - van Eijndhoven

Expert en strategisch adviseur hippische ruimtelijke ordening